Ik aanbid niet datgene wat jij aanbidt
De uiteenzettingen van de Soera laten zien dat ten tijde van de openbaring ervan de moslims in de minderheid waren en de ongelovigen in de meerderheid.
﷽
God de almachtige heeft ons vele gunsten gegeven, een van deze gunsten is Soera al Kafiroen. De uiteenzettingen van de Soera laten zien dat ten tijde van de openbaring ervan de moslims in de minderheid waren en de ongelovigen in de meerderheid. De metgezellen drongen er bij hem (moge vrede met hem zijn) op aan om met hen samen te werken, maar hij (moge vrede met hem zijn) weigerde hen allemaal en maakte hen, zonder enig conflict met hen te hebben, volledig hopeloos.
قُلْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْكَـٰفِرُونَ
لَآ أَعْبُدُ مَا تَعْبُدُونَ
وَلَآ أَنتُمْ عَـٰبِدُونَ مَآ أَعْبُدُ
وَلَآ أَنَا۠ عَابِدٌۭ مَّا عَبَدتُّمْ
وَلَآ أَنتُمْ عَـٰبِدُونَ مَآ أَعْبُدُ
لَكُمْ دِينُكُمْ وَلِىَ دِينِ
Dit is een goed voorbeeld voor alle moslims dat zij onder geen enkele omstandigheid moeten samenspannen met de vijanden van de Islam tegen de basis van de religie, en als het gebeurt dat ongelovigen hen vragen om zulke suggesties op te volgen, dan moeten zij hen hierin afwijzen.
De zin "Ik aanbid niet datgene wat jullie aanbidden" wordt in het bijzonder twee keer herhaald in deze Soera, ter benadrukking. Deze nadruk wordt gelegd om de vijanden teleur te stellen. Wederom, het vers: "Noch aanbid jij Wie ik aanbid" is een andere nadruk die hun koppigheid laat zien die eindigt met de conclusie: "Aan u zij uw godsdienst en aan mij mijn godsdienst".
Gelegenheid van de openbaring
Islamitische overleveringen geven aan dat deze Soera werd geopenbaard over enkele van de heidense leiders van de Qoeraisj-stam. Zij zeiden: "O Mohammed volg ons geloof en wij zullen het jouwe volgen en wij zullen jou al onze voorrechten laten genieten. Het ene jaar moeten jullie onze goden aanbidden en het volgende jaar zullen wij jullie god aanbidden. Als jullie geloof beter is, dan hebben wij er met jullie van genoten en als ons geloof beter is, dan hebben jullie er met ons van genoten.” De Profeet (moge vrede met hem zijn) zei: "Ik neem mijn toevlucht tot God dat ik niets met Hem evenaar".
Zij zeiden: "Jullie mogen op zijn minst enkele van onze goden aanraken en een goed voorteken van hen nemen. Als je dit doet, zullen wij jou bevestigen en jouw God aanbidden". De Profeet (moge vrede met hem zijn) zei: "Ik wacht op het bevel van mijn Heer".
Op dat moment werd deze Soerah geopenbaard. Toen ging de boodschapper van God (moge vrede met hem zijn) naar de Heilige Moskee. Een aantal van de leiders van de Qoeraisj waren daar verzameld. Hij stond op een plaats boven hen en reciteerde deze Soerah in zijn geheel voor hen. Toen ze de boodschap van de Soerah hoorden werden ze hopeloos en begonnen hem en zijn volgelingen pijn te doen.
De deugden van deze openbaring
Er zijn vele overleveringen over de voortreffelijkheid van het reciteren van deze Soera die het extreme belang van de inhoud ervan illustreren.
Er staat bijvoorbeeld in een overlevering van de heilige Profeet (moge vrede met hem zijn) dat hij zei: "De persoon die reciteert 'Zeg, O jullie ongelovigen', het is alsof hij een kwart van de Koran heeft gereciteerd, en de onbeschaamde Satans zullen van hem terugdeinzen, en hij zal vrij zijn van polytheïsme, en hij zal gered worden van de Grote Verschrikking."
Redding, op de Dag des Oordeels, zal alleen bereikt worden door monotheïsme en de ontkenning van polytheïsme; dit is het thema waarop deze Soera is gebaseerd.
Interpretatie
De verzen van deze Soera richten zich tot de heilige Profeet (moge vrede met hem zijn) en het bevel luidt: "Zeg: O jullie ongelovigen,", "Ik aanbid niet wat jullie aanbidden", en "Noch aanbidden jullie wie ik aanbid".
Zo definieert hij duidelijk zijn pad, wat totaal verschillend is van hun pad. Hij (moge vrede met hem zijn) verklaart openhartig dat hij nooit afgoden aanbidt en dat zij, met hun koppigheid en het blind volgen van hun voorouders en hun volharding daarin, nooit instemmen met het aanbidden van God, de enige, noch verlaten zij hun onwettig verkregen grote hoeveelheden inkomsten van andere afgoden aanbidders.
Nogmaals, om het doel van de afgoden aanbidders volledig teleur te stellen, van hem die het monotheïsme verlaat en afgoderij accepteert, staat er: "Noch zal ik aanbidden wat jullie aanbidden" en "Noch zullen jullie aanbidden wie ik aanbid".
Daarom zegt hij dat zij hem niet nutteloos moeten aansporen om afgoderij te aanvaarden, dat is onmogelijk. "Voor jullie is jullie godsdienst en voor mij mijn godsdienst." Veel van de commentatoren hebben duidelijk gezegd dat het doel van het gebruik van de term /kafirun/, hier is voor een bepaalde groep leiders onder de afgoden aanbidders van Mekka.
Waarom begint de Soera met de opdracht: 'Zeg'?
Zou het niet beter zijn om te beginnen met 'O ongelovigen' zonder de toevoeging ‘Zeg’, aan het begin? Nee. De Profeet (moge vrede met hem zijn) moet het bevel van God uitvoeren en hen alleen de zin vertellen 'O ongelovigen' zonder het woord “Zeg” erbij te herhalen.
Wat betreft de inhoud van de Soera is het antwoord op de vraag duidelijk, want de heidenen hadden de heilige Profeet (moge vrede met hem zijn) uitgenodigd om met hen samen te zweren wat betreft afgoden, dus het betekent dat hij dit van zichzelf moet afweren en moet zeggen dat hij nooit met hen zou instemmen in afgoderij.
Als het woord “Zeg” niet aan het begin van deze Soera zou staan, zou de uitspraak de uitspraak van God de almachtige zijn en niet die van de heilige profeet (moge vrede met hem zijn), en dan zou de zin: "Ik aanbid niet wat jullie aanbidden", e.d., zinloos zijn.
Bovendien zit het woord “Zeg” in de boodschap die de Aartsengel Gabriël van God bracht. De heilige Profeet (moge vrede met hem zijn) moest precies hervertellen wat er stond, om de authenticiteit van de Heilige Koran te behouden.
Dit illustreert dat Gabriël en de heilige Profeet (moge vrede met hem zijn) geen enkele vorm van variatie aanbrachten in de Goddelijke openbaring, en in feite bewezen hebben dat zij gehoorzame missionarissen waren aan het bevel van God, zoals Soera Joenoes, vers 15 zegt: "...Zeg: “Het is niet aan mij om het op eigen gezag te veranderen; ik volg slechts dat wat aan mij geopenbaard is. Waarlijk, ik vrees als ik ongehoorzaam ben aan mijn Heer de bestraffing van de grote Dag.”"